
Veemgebouw
In opdracht van de stichting Trudo heeft awg architecten een ontwerp vervaardigd voor de herontwikkeling van het Veemgebouw. Het Veemgebouw, ontworpen door architect J.R. Bouten die in dienst was van het Ingenieursbureau Philips, is in 1942 opgeleverd. Het gebouw is ontworpen en gebruikt als pakhuis met beperkte kantoorruimte. Het waarborgen van de veiligheid van de kostbare voorraad stond bij het ontwerp hoog in het vaandel. Hiertoe is besloten om de voorraad in drie bouwdelen op te slaan. Het Veemgebouw is een combinatie van een functionalistische en expressionistische architectonische vormentaal. De vrije indeelbaarheid die ontstaat door de toepassing van het betonskelet, de horizontale werking van de vensters en de platte daken zijn kenmerken van het functionalisme. Het expressionisme komt tot uiting in de afgeronde hoeken en de gevelvulling van baksteen, een materiaal dat in het functionalisme niet of nauwelijks werd toegepast.
Het bestaande gebouw heeft een verhoogd maaiveld van circa 1.1 m. Hierdoor is de toegankelijkheid – de aansluiting op de openbare ruimte beperkt. In antwoord op het masterplan van West 8 en de stedenbouwkundige visie van Jo Coenen, wordt de plint van het gebouw maximaal transparant en toegankelijk gemaakt. De verhoging wordt weggehaald en de gesloten gevels worden opengewerkt door de dichtgemetselde poorten terug open te maken en er nieuwe aan toe te voegen. Het maaiveld kan onder / in het gebouw doorlopen.
Het bestaande gebouw heeft door zijn kolomstructuur van 6 bij 6 m, door zijn bouwdiepte van ongeveer 36 m en zijn verdiepingshoogte van 3.1 m een bepaalde mate van flexibiliteit. De huidige positionering van de verticale circulaties en de beperkte daglichttoetreding werken remmend op deze flexibiliteit. Door de toevoeging van een nieuw stelsel voor verticale circulatie en sparingen in de vloeren ten behoeve van daglicht, worden nieuwe programmatorische mogelijkheden gecreëerd.
De koppelingen tussen de 3 gebouwdelen kunnen weggenomen worden. Hierdoor ontstaan er 2 brede marges over de volledige diepte en hoogte van het gebouw. Aan de Torenalle geven ze een adres aan en middels (rol)trappen toegang tot de ontvangstruimte op 1ste verdieping voor de Stijlfabriek en het Stijlhotel. De ‘gebouwdilataties’ vormen vanaf de Torenallee ook de toegang en een zichtrelatie tot ‘de kus’, de verbindende ruimte tussen het veemgebouw en het parkeergebouw.
Per gebouwdeel worden hoge vides gecreëerd die daglicht tot diep in de onderste verdiepingen brengen. Samen met de gevels, de bestaande trap- en liftkernen en de nieuwe roltrappen bepalen ze de ruimtelijke condities voor de invulling van de Stijlfabriek en het Stijlhotel. De Stijlfabriek situeert zich doorheen het gehele gebouw, kantoorunits zijn ondergebracht aan de noord-oostzijde (grote ramen) en de hotelkamers worden op de hogere verdiepingen als een ‘krans’ aan de gevels rondom de stijlfabriek gelegd. In de ruis op het dak worden de aan het hotel gerelateerde bestemmingen georganiseerd: congresruimte, sauna, fitness, restaurant. Hiertoe worden dichtgemaakte geveldelen terug opengemaakt. De spanten van de voormalige opnamestudio worden gebruikt als drager van de glazen kap voor de centrale vide. Op het gebouw wordt de oude zendmast herbouwt. In de top wordt ruimte gemaakt voor een uitkijkpunt over de omgeving of zelfs een deel van het restaurant.
De bakstenen gevels en oude metalen ramen blijven behouden. Per bestemming worden verschillende bouwfysische voorzieningen achter de bestaande gevels opgelost.